Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 473]
| |
uit nog voortvloeijen. Voorwaarts vloeijen: De Donau vloeit oostwaarts henen voort naar de zwarte zee. Van eene plaats weg vloeijen: het is voortgevloeid. Met hebben, aanhouden met vloeijen: het bloed vloeit nog even vlug door zijne aderen voort. Zoo lang het getij voortvloeijen bleef. |
|