[Voortstroomen]
VOORTSTROOMEN, onz. w., gelijkvl. Ik stroomde voort, ben en heb voortgestroomd. Van voort en stroomen. Voorwaarts stroomen: tot daartoe stroomde het water voort. Bij aanhouding stroomen: de rivier stroomt onophoudelijk voort. Te voorschijn stroomen: er kwam een vloed van woorden uit zijnen mond voortstroomen.