[Voortspringen]
VOORTSPRINGEN, onz. w., ongelijkvl. Ik sprong voort, ben en heb voortgesprongen. Van voort en springen. Met zijn, voorwaarts springen: in plaats van te loopen, springen de Konijnen voort. Te voorschijn springen, zoo eigenlijk, als oneigenlijk: wie weet, wat daaruit voortspringen zal. Dan is een jonge