[Voortslepen]
VOORTSLEPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik sleepte voort, heb voortgesleept. Van voort en slepen. Voorwaarts slepen: men sleepte hem bij de haren voort. Bij aanhouding slepen; in eenen oneigenlijken zin: het heeft zoo voortgesteept, tot dat hij de handen aan het werk sloeg.