[Voortkruijen]
VOORTKRUIJEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. en ongelijkvl. Ik kruide (krooi) voort, heb voortgekruid. Van voort en kruijen Bedr., van eene plaats wegkruijen: krui het maar voort. Bij aanhoudendheid, en voorwaarts kruijen: onder het voortkruijen van dat goed verloor hij een deel daarvan. Figuurlijk, door aanbeveling, enz., al meer en meer in ambten en bedieningen voorthelpen: zijne vrienden kruijen hem gestadig voort. Onz., spoed maken met kruijen: laat hem wat beter voortkruijen. Aanhouden met kruijen: terwijl hij voortkruide. Van de op elkander schietende stukken ijs zegt men: het ijs kruide langzaam voort. Van hier voortkruijing.