[Voortaan]
VOORTAAN, bijw. Van voort en aan. Kil. voordaen, neders. vordan, opperd. fortan. Ten opzigte van den tijd voorwaarts aan, in den tijd, die als vooruit ligt: gij moet voortaan beter toezien. Cignus wort voortaen een witte zwaen gerekent. Vond. Weest voortaan gedwee en stil. L.D.S.P. Dat hij voerdan niet doen en sal. v. Hass.