[Voorstad]
VOORSTAD, z.n. vr., der, of van de, voorstad; meerv. voorsteden. Van voor en stad. De gezamenlijke huizen, die, voor de poort van eene stad, digt aan dezelve staan: de voorsteden van Weenen, Parijs enz. Hij woont in de voorstad van St. Germain. Die met hem zijn in de steden, met hare voorsteden. Bijbelv.