[Voorschrijven]
VOORSCHRIJVEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik schreef voor, heb voorgeschreven. Van voor en schrijven. Voor iemand schrijven, opdat hij het naschrijve: ik zal het u eens voorschrijven; of, opdat hij zich daarnaar gedrage: iemand voorschrijven, wat hij zeggen, doen, of laten moet. Iemand de wet voorschrijven, is, over het algemeen, hem, evenveel hoe ook, in zijn gedrag bepalen. Van hier voorschrijving.