[Voorover]
VOOROVER, bijw., van voor en over. Met overhelling, of overbuiging, naar voren: het huis hangt voorover. Dompeltze in den geroerden afgront recht voorover. Vond. Elders blijft voor van over afgescheiden, en is het een voorzetsel: de vogel vloog voor over de Kerk langs den toren.