Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 447]
| |
en oordeel. Een oordeel, 't welk men velt, voor dat men alles onderzocht heeft, een ongegrond oordeel, eene dwaze vooronderstelling, of vooringenomenheid: zonder vooroordeel spreken. Dat ghij dese dingen onderhoudt sonder vooroordeel. Bijbelv. Van hier bevooroordeeld, onbevooroordeeld, volksvooroordeel, enz. |
|