[Voornaamwoord]
VOORNAAMWOORD, z.n., o., des voor naamwoords, of van het voornaamwoord; meerv. voornaamwoorden. Van voor en naamwoord. Dat deel der rede, 't welk de plaats van een zelfstandig naamwoord vervangt: persoonlijk voornaamwoord, enz. Zie inleiding, bl. III. en volg.