Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Voormiede] VOORMIEDE, z.n., vr., der, of van de voormiede; meerv. voormieden. Van voor en het bastaardw. miede, hoogd. miethe, huur. Een godspenning, dien de huurder van eenig land aan den verhuurder schenkt. Vorige Volgende