[Voorgevel]
VOORGEVEL, z.n., m., des voorgevels, of van den voorgevel; meerv. voorgevels. Van voor en gevel. In tegenoverstelling van achtergevel, de voorste gevel van een huis: ik laat den voorgevel vernieuwen. Boertende, ook wel eens de neus van een mensch: hij heeft een' goeden voorgevel.