[Voordansen]
VOORDANSEN, onz. w., gelijkvl. Ik danste voor, heb voorgedanst. Van voor en dansen. Den dans aan het hoofd van eene dansrei het eerste aanvangen: bruid en bruidigom dansten voor. Met den derden naamval, is, iemand voordansen, voor deszelfs oogen dansen; en iemand iets voordansen is soms bedr., eenen dans voor iemands oogen uitvoeren, om hem denzelven te leeren. Van hier voordanser, enz.