[Voltrekken]
VOLTREKKEN, bedr., w., ongelijkvl. Ik voltrok, heb voltrokken. Van vol en trekken. Evenveel als voltiegen, welks onbepaalde wijze, enz. het gemeenlijk vervangt: ons raathuis helpt dit huwelik voltrekken. Vond. Dit huis te bouwen, ende desen muer te voltrecken. Bijbelv. Eene der eigenlijke beteekenissen van dit woord komt voor, in: als 't penseel de jongste streeck voltreckt. Vond. Van hier voltrekking. Dit woord luidt bij Kil. en in het hoogd. volstrecken.