[Volstrekken]
VOLSTREKKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik volstrekte, heb volstrekt. Van vol en strekken. Bij Kil. en in het hoogd. evenveel, als voltrekken; maar oulings moet het ook de beteekenis hebben gehad van zoo ver strekken, zoo ver doen reiken, als mogelijk is; blijkens het deelw. volstrekt, dat als bijv. n. den zin heeft van de meest mogelijke strekking hebbende: eene volstrekte magt. Hij oefent daarover een volstrekt gebied; terwijl volstrekte bevelen stellige zijn, die alle mogelijke strekking en kracht van een bevel hebben; en volstrekt, als bijw. aanduidt, dat het gene, waarbij men het voegt, in de meest mo-