[Voldoend]
VOLDOEND, bijv. n. en bijw., voldoender voldoendst. Eigenlijk, een deelw. van voldoen. Bevredigend, aan iemands wensch beantwoordend: hij gaf mij geen voldoend bescheid. Zijn gedrag was zeer voldoende. Alles werd door haar voldoend beantwoord. Toereikend, genoegzaam: voldoende hulpmiddelen. Vriendelijk en mild in het onthalen: welk een voldoend man. Gij zijt al te voldoende. Verkeerdelijk zegt en schrijft men ook voldoenend, gelijk men zelfs bij anders kiesche schrijvers vindt; en in een voornaam dagblad van 1 van Wijnmaand 1810 leest men nog: de staat der gezondheid van H.M. is voldoenend. Van hier voldoendheid. Zamenstell. onvoldoend.