schutter kon den vogel niet raken. Vond. Het vogeltje vind schuilplaats in hun loof. L.D.S.P. Vogelen van eenerlei veren, zijn, overdragtelijk, menschen van eenerlei slag. Een halve vogel, is, een eendvogel van de kleinste soort. Vogel werd oulings, verzamelbaar, voor vogelen gebruikt: God maecte op den vijfsten dach voghel ende visse. V. Hass. Een vogel is soms een vogelbeeld: naar den vogel schieten. Daarentegen is een vogel, bij Kil., een vlug en wakker mensch, hedendaags een stoute vogel, een schrandere vogel. De vogel is gevlogen, zegt men van iemand, die zich ijlings weggepakt heeft. Ik zal dien vogel anders leeren zingen, is, ik zal dien mensch anders leeren spreken, of handelen. Elk vogeltje zingt, zoo als het gebekt is, elk spreekt naar zijne denkwijze. Van hier vogelaar, vogelen. Zamenstell. vogelbek, vogelbes, vogelbeschrijving, vogelboek, vogeldief, vogelgeschrei, vogelgrijp, vogelheim, vogeljagt, vogelkers, vogelklaauw, vogelknip, waarin vogelen geknipt, of gevangen worden - vogelkooi, vogelkop, vogelkooper, vogelkruid, vogellijm, vogelmarkt, vogelmelk, vogelnest, vogelnet, vogelpoot, vogelroede, vogelroer, vogelslag, vogelsteen,
vogelstrik, vogelstruis, vogelvanger, vogelvangst, vogelvlugt, vogelvrij, vogelwigchelaar, vogelwijf, vogelzang, enz. Eendvogel, grijpvogel, huisvogel, jagtvogel, ijsvogel, kraanvogel, kropvogel, landvogel, lokvogel, nachtvogel, onvogel, paradijsvogel, poelvogel, roofvogel, spotvogel, struisvogel, watervogel, wintervogel, woudvogel, zingvogel, zeevogel, zwemvogel. enz.
Vogel, hoogd. ook vogel, zweed. fogel, angels. fugel, vries. foegel, neders. vagel, Ottfrid., Notk. fogal, Ulphil. fugls, eng. fowl, komt van wegen bewegen.