ren, in: het bewind voeren, eene rede voeren, taal voeren, een pleitgeding voeren, voeren een saecke, Kil., strijd voeren. Voert op zijne wijs een aengenaemen krijgh. Poot. Het hoogste woord voeren, is, het meeste te zeggen hebben. De vlag voeren, is, in tegenoverstelling van eene vlag, of die of die vlag, voeren, het bevel over zeker aantal van schepen voeren. Van hier voer, onz. en vr., voerder, voering, voerster. Zamenstell.: voerkabel, Kil. - voerloon, voerman,
voertuig, voerweg, voerwezen, enz. Aanvoeren, invoeren, medevoeren, navoeren, redevoeren, toevoeren, uitvoeren, vervoeren, volvoeren, voortvoeren, wegvoeren, zamenvoeren, enz.
Voeren, hoogd. fuhren, neders. fören, zweed. föra, ijsl. faera, Ottfrid., Notk., Kero fuaren, fuoran, is naauw verwant aan varen, zie dit woord.