[Voedsel]
VOEDSEL, z.n., o., des voedsels, of van het voedsel; zonder meerv. Al wat tot voeding strekt: als wij voedtsel en decksel hebben. Bijbelv. Om voedsel voor het hongrig nest te haalen. L.D.S.P. Dor gewas schaft voedsel voor de vlammen. Vond. Groot voedsel vonden deze klappernijen. Hooft. Zamenstell.: ligchaamsvoedsel, zielenvoedsel, enz.