[Vloeibaar]
VLOEIBAAR, bijv. n. en bijw., vloeibaarder, vloeibaarst. Van vloeijen, zie baar. Kil. vloedigh, hoogd. flüssig, lat. fluidus. In staat, om te vloeijen: kwikzilver is een vloeibaar metaal. Wel vloeijend: zijn stijl is vloeibaar. Hij drukt zich vloeibaar uit. Van hier vloeibaarheid.