Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
laetijser. Een bekend heelmeesters werktuig: dat mes snijdt als eene vlijm. Eneas wil, dat zij de wonde met de breede vlijm opene. Vond. Voorts vindt men bij Kil., vlieme van 't koren, en vlieme van de visch, waarin dit woord eene algemeene beteekenis van al, wat scherp en puntig is, heeft. Van hier vlijmen, met eene vlijm openen: eene zweet vlijmen, bij Kil. vliemen den sweijr. Dit woord luidt in eenige oorden van Duitschland flame, fliedme, fleijm; maar elders gebruikt men in plaats daarvan fleetjen, flete, fliete, verwant aan het zweed. plit, een degen, en het middeleeuw. lat. fletho, de spits van eene pijl. |
|