Vond. Het booze wijf vloog hem in het haar. Den soon de moeder vliegen in haar graaffelijke kroon. Antonid. Oneigenlijk: verscheide goelijkheden, die van haar handt vlogen. Hooft. Het werk vliegt hem van de hand, is, het gaat hem vlug af. Het vliegt mij uit de hand, is, het wordt mij daar snellijk uit gedreven. Langs de straat vliegen, is behalve, snellen, ook rinkelrooijen. Het vuur vliegt hem uit de oogen, wordt in verschillenden zin gebruikt. De oogen vliegen hem door het hoofd, beteekent, hij heeft eenen vluggen oogopslag. Een vliegend leger, is een, dat zich snellijk beweegt. Vliegende gedachten, zijn, vlugtige. Het vliegende vuur, is, eene hitte, die door het menschelijke ligchaam als henen vliegt. Een vliegende haast, is, een groote. Een vliegende wind, is, een geweldige: het waait eenen vliegenden storm. Zoo vat een vliegende noortsche buij recht in het zeil. Vond. Voorts is vliegend gevleugeld, in: het vliegende paard Pegasus. Vliegende kat, vliegende hond, enz. Wapperend, in: met vliegende vaandelen, vliegende haren, enz. Gevlogen beteekent verdwenen, in: het is gevlogen; in overeenstemming met: wij vliegen daer henen. Bijbelv. Eindelijk heeft vliegen den zin van vliegend en ander wild door middel van valken vangen: daer hi wt reet vlieghen. Velden. Het vlieghen met de valck. R. Vissch. Vlieghen ende iaeghen. Kil. Heeft
meer lust te vliegen en te jaegen. Vond. Overdragtelijk: ik vlieg naer hoogen lof, ik jaeg naer gelt met hoopen. D. Deck. Van hier gevlieg, vlieg, z.n., m., windhond. Kil. - Vlieg, z.n., vr., vliegens, vlieger, en bij Kil., vlieghelen, vlichelen, voortd. w. van vliegen, van waar vlichelsteerten, vlichsteerten, en vlicheltere, anders vijfeltere, en vlieghwouter, of vijfwouter, pepel. Voorts komen van vliegen de zamenstell.: vliegluis, vliegwerk, enz. Aanvliegen, doorvliegen, invliegen, navliegen, ontvliegen, opvliegen, toevliegen, uitvliegen, vervliegen, voortvliegen, enz.
Vliegen, hoogd. fliegen, opperd. fleugen, Isid. fleugen, bij ons oulings ook vleugen, van waar vleug, vleugel, vleughe, en vleughs, bij Kil., Ottfrid. fliagan, Willer. flukke, vries. fliugge, fleane, zweed. fluga, deen. fleijen, eng. flij, lat. volare, is