[Vlakken]
VLAKKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vlakte, heb gevlakt. Van vlak. Vlak, effen maken: gij moet dien grond nog meer laten vlakken. Van hier, bij Kil., vlackeren, dat bedr. hetzelfde, en onz., vlak worden, beteekent, en van flakkeren, flikkeren, grootelijks verschilt.