den dierenriem den naam van de visschen. En dezen naam voeren voorts niet alleen de walvisschen, maar ook nog meer andere zoogdieren, en schepselen van het geslacht der kraakbeenige dieren en wormen. Van hier vischachtig, visschen, enz. Zamenstell.: vischarend, vischbank, vischbeen, vischben, vischbun, vischblaas, vischboek, vischboom, vischdag, vischdief, vischdooder, vischdoop, vischeter, vischgier, vischhaak, vischhandel, vischhouder, of vischhouwer, vischhuid, vischjager, vischkaak, vischkaar, vischkaker, vischkas, vischketel, vischkieuw, vischkoker, vischkooper, vischkoopster, vischkop, vischkorf, vischkorrel, vischkuip, vischkuit, vischlepel, vischlever, vischlijm, vischmaal, vischmarkt, vischnet, vischoor, vischotter, vischpoort, vischput, vischreiger, vischrijk, vischschotel, vischschrobber, vischschub, vischsoep, vischspaan, vischteef, vischtob, vischton, vischvangst, vischvrouw,
vischwijf, visschengestacht, enz. Bunvisch, bruinvisch, doopvisch, graatvisch, katvisch, krimpvisch, kuitvisch, meervisch, panvisch, platvisch, potvisch, schaalvisch, schelvisch, schelpvisch, snotvisch, spiegelvisch, stinkvisch, stokvisch, tonvisch, veenvisch, walvisch, witvisch, zeevisch, zwaardvisch, enz.
Visch, hoogd. fisch, Ottfrid. fisg, wallis. pijsg, eng. fish, vries., neders., deen., zweed., goth. fisk, lat piscis, ital. pesce, sp. pece, fr. poisson, heeft eenige overeenkomst met het gr. ᾽ιχϑυς.