[Vijftiger]
VIJFTIGER, z.n., m., des vijftigers, of van den vijftiger; meerv. vijftigers. Een medelid van eene vergadering van vijftig personen: hij werd tot vijftiger gekozen. Iemand, die vijftig jaren oud is: dan word ik een vijftiger. Voorts ook een oorlogschip van vijftig stukken geschut: het was geen linieschip, maar een vijftiger.