Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 336] [p. 336] [Viertal] VIERTAL, z.n., o., des viertals, of van het viertal; zonder meerv. Van vier en tal, getal. Het getal van vier. Vorige Volgende