Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Vierman] VIERMAN, z.n., m., des viermans, of van den vierman; meerv. viermannen. Van vier en man. Een lid van eene vergadering, die uit vier leden bestaat: een der viermannen, die den naam van burgemeesters plagten te voeren. Vorige Volgende