[Vetweiden]
VETWEIDEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vetweidde, heb gevetweid. Van vet en weiden. Koeijen, ossen enz. koopen, in de weide doen, vet laten worden, en verkoopen, of slagten: hij is aan 't vetweiden. Hebt gij verleden jaar ook gevetweid? Van hier vetweider, iemand, die beesten vetweidt enz., vetweiderij enz.