Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 329] [p. 329] [Vetweide] VETWEIDE, z.n., vr., der, of van de vetweide; meerv. vetweiden. Van vet en weide. Eene weide, waarin beesten, koeijen, ossen enz. grazen, om vet te worden. Van hier het volgende. Vorige Volgende