[Vetten]
VETTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vettede, heb gevet. Van vet. Vet maken: de spanjaards gevet bij 't bloed en goed. Hooft. Bijzonderlijk, leder door middel van vet bereiden: vetten het leder, Kil., bij wien dit woord ook onz., vet worden aanduidt. Van hier vetter, bij Kil. lederbereider, vetterije. Kil.