Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Vestingbouw] VESTINGBOUW, z.n., m., des vestingbouws, of van den vestingbouw; zonder meerv. Van vesting en bouw. De bouw van vestingen: door zijne kunde in den vestingbouw. Zamenstell.: vestingbouwkunde, vestingbouwkundig. Vorige Volgende