[Verzorgen]
VERZORGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verzorgde, heb verzorgd. Van het onscheidb. voorz. ver en zorgen. Door zorg beschikken: dat sij aldus versorght, dat saemen man en wijf sijn vriendlijck onder een. Westerb. Door zorg van het noodige voorzien: voerde hem in de herberge ende versorghde hem. Bijbelv. Het vuur verzorgen, is zorgen, dat het geenen brand verwekke. Deuren en vensters, kassen en kisten, verzorgen, is, zorgen, dat zij wel gesloten worden, of kunnen worden. Iemand ergens van verzorgen, is, hem daarvan voorzien: de grenssteden van levensmiddelen en krijgsbehoeften verzorgen. Van hier verzorger, verzorging, verzorgster.