[Verzamelen]
VERZAMELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vrrzamelde, heb verzameld. Voortdurend werkw. van verzamen, en evenveel beteekenend: vergadert de oudsten, versamelet de kinderkens. Bijbelv., waar sterven uitgedrukt wordt door tot zijne vaderen verzameld worden. Zich verzamelen, is, bijeenkomen; en hier voor gebruikt men ook wel eens onz., verzamelen, zoo als in: versamelen bij hoopen in 't hoerenhuijs. Bijbelv. Van hier verzamelaar, verzamelaarster, verzamelbaar, verzameling, verzamelster.