Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Verwulven] VERWULVEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verwulfde heb verwulfd. Van het onscheidb. voorz. ver en wulven, hoogd. wölben. Evenveel als verwelven. Van hier verwulf, verwulfsel. Vorige Volgende