[Verwonen]
VERWONEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verwoonde, heb verwoond. Van het onscheidb. voorz. ver en wonen. Aan woning te koste leggen: zoo veel wil ik niet meer verwonen. Iets ergens verwonen, is, het voor eene bijzondere woning opbrengen: zou ik daar zoo veel verwonen?