[Verwonden]
VERWONDEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verwondde, heb verwond. Van het onscheidb. voorz. ver en wonden. Kwetsen, wonden: hij werd in een tweegevecht verwond. Ook figuurlijk: diep in mijne ziel verwond. Van hier verwonding. Het deelw. verwond, zie hier boven.