Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 306]
| |
dwingeland! Hij toutze en prikkeltze, vertorent en verwoet. Vond. Verwoede handen zijn de handen van eenen woedenden: met verwoede handen t'onmenschelijk wroeten in mijn eigen ingewanden. Hoogvl. Verwoede krachten zijn allergeweldigste: 't zeegedrocht dat met verwoede kracht de baren klieft. L.D.S.P. Bij Kil., is verwoed met watervrees bezield. Voorts beteekent het als bijw., op de wijze van eenen razenden: zij vochten allerverwoedst. Queet Medea zich door onze kunst verwoeder, toen zij haar broeder hieuw aan stukken. Vollenh. Van hier verwoedelijk, verwoedheid. Verwoed is eigenlijk een deelw. van het verouderde verwoeden, voor boven mate woeden, razen. |
|