[Verwijl]
VERWIJL, z.n., o., des verwijls, of van het verwijl; zonder meerv. Van het onscheidb. voorz. ver en wijlen, van wijle, met weglating van den staart. Zie ver. Vertraging, uitstel: zonder verwijl. Dat verwijl duurt mij te lang. De zaak lijdt geen verwijl.