Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 298]
| |
Door indooping, vermenging, of bestrijking, van deze of gene kleur voorzien: verfde met onnozelbloet. Vond. De Maas, met bloet geverft, vloeit hier in volle rouw. Oudaen. Een kleedt, dat met bloedt geverwet was. Bijbelv. Van hier geverf, verwer, enz. verwing. Zamenstell.: verfloof, verfkwast, verfmos, enz. Afverwen, beverwen, doodverwen, doorverwen, herverwen, opverwen, oververwen, ververwen, enz. Verwen, hoogd. farben, Ottfrid. gifarauuan, verwant aan furbin, bij Notk. reinigen, en het middeleeuw. lat. forbator, fr. fourbisseur, een polijster, komt van verwe, verw. |
|