[Verwelfsel]
VERWELFSEL, z.n., o., des verwelfsels, of van het verwelfsel; meerv. verwelfsels, verwelfselen. Van verwelven. Anders ook verwelf. Gewelf: sij sullen u verwelfsel afbreken. Bijbelv. In de gemeene volkstaal zegt men ook verwulf, verwulfsel. Zie gewelf.