[Vervoederen]
VERVOEDEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik vervoederde, heb vervoederd. Van het onscheidb. voorz. ver en voederen. Door overbodig voederen benadeelen: gij zult het dier wezenlijk vervoederen. Tot voederen gebruiken: gij kunt dat stroo ook vervoederen. In het voederen verbruiken: ik heb al mijn hooi reeds vervoederd. Ook vervoeren.