[Verversching]
VERVERSCHING, z.n., vr., der, of van de verversching; meerv. ververschingen. Van ververschen. De daad van ververschen: tot verversching van het gehoorde. Verversching van pekel, van gezouten vleesch, enz. Het gene tot ververschen dient: wij hadden op het schip in langen tijd geene verversching gehad. Zij werden er op allerlei ververschingen onthaald.