[Vertimmeren]
VERTIMMEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik vertimmerde, heb vertimmerd. Van het onscheidb. voorz. ver en timmeren. Verbouwen: dat huis wordt vertimmerd. Al timmerende verbruiken, of aan het timmeren te koste leggen: hoe veel hout hebt gij reeds vertimmerd? Na dat hij er duizenden aan vertimmerd had. Van hier vertimmering.