[Vertering]
VERTERING, z.n., vr., der, of van de vertering; meerv. verteringen. Van verteren. De daad van verteren: na vertering van al, wat er opgedischt was. Tot vertering der spijze. Dat offer wordt aan eene geheele vertering overgegeven. Datse in de groeve der verteeringe niet en quame. Bijbelv. Het gene men verteert: hoe veel is de vertering? Zijne verteringen gaan zijne inkomsten te boven. Zamenstell.: spijsvertering, enz.