[Vertelling]
VERTELLING, z.n., vr., der, of van de vertelling; meerv. vertellingen. Verkleinw. vertellingje. Van vertellen. De daad van vertellen: na de vertelling van dit alles. De vertelling deses drooms, ende sijne uijtlegginge. Bijbelv. Voorts evenveel, als vertelsel, iets, dat gestaag verteld wordt: het is eene kortswijlige vertelling. Cefeus raet met dees vertellinge onderhiel. Vond. Zamenstell.: spookvertelling, enz.