[Vertappen]
VERTAPPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vertapte, heb vertapt. Van het onscheidb. voorz. ver en tappen. Al tappende verplaatsen, overtappen: ik wil den wijn van dat okshoofd vertappen. Al tappende slijten: hij vertapt veel wijn in een jaar. Van hier vertapping.