[Verstrekken]
VERSTREKKEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verstrekte, heb en ben verstrekt. Van het onscheidb. voorz. ver en strekken. Bedr., verschaffen, opleveren, als toereiken: iemand geld tot iets verstrekken. Halma. Die's Roomschen herders mont verstrekte. Vond. Onz., even als strekken, uitgerekt worden, om eene rigting te verkrijgen, die ergens op uitloopt: het verstrekt tot een praatje. Ten beukelaar, ten schild, voor u verstrekken. L.D.S.P. Bij Kil. ook als uitgerekt worden, om vele behoeften te vervullen. Van hier bij Kil. verstreckelick, strekkelijk: verstreckelick brood; verstrekking.