[Verstandeloos]
VERSTANDELOOS, bijv. n. en bijw., verstandeloozer, verstandeloost. Van verstand en loos. Onverstandig: welk een verstandeloos mensch! Ook als z.n.: de dwaesheijt is den verstandeloosen blijtschap. Bijbelv. Als bijw., onverstandiglijk: hij gedraagt zich zeer verstandeloos. Van hier verstandeloosheid.