Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
Ook oneigenlijk: het Kersfeest verspringt jaarlijks eenen dag. Bedr., anders springen, dan te voren: gij moet dien sprong verspringen. Al springende benadeelen: ik heb mijnen voet versprongen. Zoo ook wederkeeriglijk: verspring u niet! Van hier verspringing. |
|